Das ist alles.

Ausstellungsansicht. Franka Hörnschemeyer. Galerie Sofie Van de Velde. Antwerpen. 2015

Das ist alles. Der Minimalismus – in den USA als Minimal Art zu einer Kunstrichtung konkretisiert – hat in Europa eine bis in die Antike reichende Wurzel. Er ist eine Grundhaltung gegenüber dem Leben, die sich in Kunst, Architektur, Design und Literatur manifestiert – weniger als eine explizite Richtung, eher als unterschwellige Tendenz, die hin und wieder zu Tage tritt. Zuerst belegbar ist sie in Lakonien, der Region der Spartaner Altgriechenlands, die sich rühmten – im Gegensatz zu der blumigen Redeweise ihrer orientalischen Nachbarn – das Wichtige in wenigen Worten zu formulieren. Daher der Ausdruck „lakonisch“. Die Oberschicht Roms, die die griechische Kultur übernahm, schätzte Sprüche von der lapidaren Art „Veni, vidi, vici“ (Cäsar: „Ich kam, sah und siegte“) „Pecunia non olet“ (Vespasian: Geld stinkt nicht.) Der Minimalismus ist als eine freiwillige Beschränkung stets auch eine bewusste Abgrenzung gegen den dekorativen Stil, der zur Größe, Fülle und Detailliertheit neigt. Die minimalistische und die dekorative Ausformung der Kultur, zwei einander oft bedingende, grundsätzliche Tendenzen, werden in der niederländischen Stilllebenmalerei des 17. Jahrhunderts besonders deutlich. Im katholischen Antwerpen ist Frans Snyders der richtungweisende Meister, der Obst, Gemüse, Wildbret, Geflügel und Meeresgetier, den Überfluss der Natur, repräsentativ arrangiert. Die Fülle entsprach dem Geschmack der adligen und großbürgerlichen Auftraggeber, die als Grundbesitzer, dann als global operierende Handelsherren ihren Reichtum als gesellschaftliche Potenz zu demonstrieren wünschten. Im protestantischen Haarlem dagegen gipfelt die minimalistische Tendenz in den mit größter Delikatesse gemalten Stillleben von Pieter Claesz: das sparsamste zeigt nicht mehr als einen Hering, ein Glas Bier und ein Stück Brot – die Grundnahrungsmittel der Bürger. In solchen kleinen Gemälden drückt sich die gottgefällige Bescheidenheit des Protestantismus aus. Verschwendung kennzeichnete den Adel, Sparsamkeit das frühe Bürgertum. Die minimalistische Beschränkung auf Weniges wird in der Askese zum Verzicht: als Diogenes, der kynische Philosoph, einen Knaben mit den Händen Wasser schöpfen sah, warf er seinen Becher fort, seinen letzten Besitz. Es ging ihm um die Befreiung von den Belastungen des Eigentums. Die minimalistische Tendenz lässt sich weiter am schlichten Design der Biedermeiermöbel und dann an der radikalen Architektur der Moderne belegen, die gemäß dem berühmten Motto „Ornament und Verbrechen“ von Adolf Loos den Bau von aller Dekoration befreite: die eklektizistischen Fassaden der Gründerjahre wurden abrasiert. Der Minimalismus überwältigt den Betrachter nicht durch ein Vielerlei ablenkender Details, sondern lässt ihm die Distanz, die er braucht, wenn er versucht zu verstehen, was er da sieht. Die Bilder und Objekte sind einfach, die Komplexität entfaltet sich erst im Kopf.
In diese lange Tradition gehören die knappen Arbeiten von Kirstin Arndt, Franka Hörnschemeyer, Olaf Holzapfel, Charlotte Posenenske, Michael Reiter und Martina Wolf. Hinter der Reduktion steht der selbstbewusste Anspruch: „Das genügt.“ Obwohl konzeptuell verschieden, sind alle ausgestellten Arbeiten im skizzierten Sinne minimalistisch. Burkhard Brunn

Dat is alles. Het Minimalisme, dat in de Verenigde Staten vorm kreeg als de kunststroming Minimal Art, vindt haar wortels in de antieke oudheid van Europa. Het is een grondhouding tegenover het leven die zich in de in de beeldende kunst, architectuur, design en literatuur manifesteert - niet zozeer als een expliciete beweging maar eerder als een grondstroom, een tendens die occasioneel opflakkert. De eerste uiting hiervan was te vinden in Laconia, de Oudgriekse regio van de Spartanen, die zichzelf roemden om hun gave het belangrijke in weinig woorden te kunnen vangen - in contrast tot de bloemrijke spreekwijzen van hun Oriëntaalse buren. Dit verklaart dan ook de herkomst van de uitdrukking ‚laconiek‘. Grote waarde werd gehecht aan bondige zinnen, zoals Ceasar‘s „Veni, vidi, vici“ (Ik kwam, ik zag, ik overwon) en Vespasian‘s „Pecunia non olet“ (Geld stinkt niet). Als een zelfopgelegde restrictie is Minimalisme een bewuste poging om zich te onderscheiden van de decoratieve stijl die grandeur, overvloed en detail representeert. Minimalisme en decoratie zijn cultuurvormen die elkaar nodig hebben om zich tegen elkaar af te kunnen zetten. Beide trends komen vooral tot uiting in zeventiende-eeuwse Nederlandse stillevens. In het Katholieke Antwerpen was Frans Snyders de bepalende Oude Meester, die de weelderigheid van de natuur ving in het portretteren van arrangementen van fruit, groente, wild, gevogelte en zeevruchten. Deze overdadigheid kwam overeen met de smaak van zijn aristocratische en bourgeois cliënteel: de landeigenaren en globaal opererende kooplui demonstreerden hun rijkdom als een sociale macht. Anderzijds bereikte in het Protestante Haarlem de minimalistische trend haar hoogtepunt in de met grote sensitiviteit geschilderde stillevens van Pieter Claesz. De soberste werken laten niet meer zien dan een haring, een glas bier en een stuk brood: het basisvoedsel van het gewone volk. Deze kleine werken tonen de bescheidenheid van het Protestantisme, dat er op gericht was om vooral God te plezieren. Terwijl verspilling de nobiliteit karakteriseerde, kenmerkte spaarzaamheid de vroege burgerlijkheid. In ascese wordt de minimalistische beperking tot ‚weinig‘ zelfs een verloochening: wanneer de Cynische filosoof Diogenes een jongen water met zijn handen ziet scheppen werpt hij ook zijn laatste bezit - een beker - weg als daad van zijn bevrijding van de last van het bezit. Er is ook een minimalistische trend in de onpretentieuze ontwerpen van Biedermeier‘s meubels, en in de radicale architectuur van het Modernisme waarin volgens Adolf Loos‘ beroemde motto ‚ornament en misdaad‘ gebouwen bevrijd zouden worden van alle decoratie: de eclectische en rijkversierde gevels van de Gründerzeit werden uitgewist. Minimalisme overweldigt de toeschouwer niet door een veelheid in detaillering maar laat eerder een afstand toe die hem helpt te begrijpen wat hij ziet. De beelden en objecten zelf zijn eenvoudig in hun verschijning: de complexiteit openbaart zich in de geest.
Binnen deze lange traditie horen de werken van Kirstin Arndt, Franka Hörnschemeyer, Olaf Holzapfel, Charlotte Posenenske, Michael Reiter en Martina Wolf. Achter de reductie staat de zelfbewuste uitspraak: „Het is genoeg“. Hoewel de tentoongestelde werken conceptueel verschillen, zijn ze allen in die zin minimalistisch. Burkhard Brunn